De volgende dag kom ik boodschappen doen. Ik voel een flinke hoofdpijn opkomen en ben van plan om zo even te gaan liggen maar mijn moeders auto is weg. Ik ben bang dat ze met een volle achterbak is weggereden. Het eerste wat ik doe als ik binnenkom is kijken of de kasten leeg zijn. Gelukkig ligt en hangt alles nog op dezelfde plek.
Toch ben ik bang dat mijn moeder vertrokken is. Ik las eens het verhaal van een 92-jarige dame die bijna 200 kilometer van haar huis langs de weg was gestrand met een lekke band. De politie bood aan om haar te helpen en kwam er toen achter dat de vrouw behoorlijk in de war was. Had ze die lekke band niet gehad dan was ze waarschijnlijk nog veel langer doorgereden. Tegen de politie die haar vond had ze gezegd dat ze onderweg was naar een vriendin maar toen ze haar vroegen wie dat was wist ze het niet meer. Haar familie had haar niet eens gemist.
Ik stel mij ineens levendig voor dat ik mijn moeder als vermist moet opgeven bij de politie. Heeft ze wel mijn telefoonnummer in haar portemonnee? Waar zou ze naartoe rijden? Hoek van Holland waar ze vroeger twee keer per jaar de boot nam naar Engeland om haar moeder te bezoeken? Zou ze de weg nog weten? Of zou ze doorrijden naar het begin van de Kanaaltunnel? En stel dat ze de overkant haalt, waar zou ze dan naartoe gaan? Naar Devon waar haar moeder woonde? Mijn hoofdpijn wordt niet minder door deze gedachten.
Net als ik op het punt sta haar te gaan zoeken zie ik haar de hoek om komen. Met een grote glimlach en een stoute twinkeling in haar ogen stapt ze uit de auto en loopt ze naar binnen. Aan haar hand hangt een volle boodschappentas. Ik trippel achter haar aan.
‘Waar was je mam?’
‘Nou, wil je het weten?’
‘Ja-ha.’
Uit de tas haalt ze een vreemde combinatie van vaseline, pakken koekjes, schuursponsjes, schilders tape en schuurpapier.
‘Ga je schilderen, mam?’
‘Nou misschien wel! I went round.’ Ze tekent een rondje in de lucht. ‘Castricum, Egmond, Heiloo, Limmen. Ging ook langs… hoe heet ze nou ook alweer… but she wasn’t there.’
‘Aafje?’
‘Ja, Aafje.’
‘Mam, de volgende keer gaan we gewoon samen boodschappen doen hoor. Je hoeft dan niet zelf te rijden.’
‘Nou, ik kan het nog hoor!’ en ze steekt vol trots een vuist in de lucht.
Ze kijkt me aan en vraagt dan ernstig: ‘Are you alright?’
Ze ziet aan mijn ogen dat ik hoofdpijn heb. Ze ziet dat ik mij niet lekker voel. Ze is dan wel dement maar ze is haar empathisch vermogen nog niet verloren.
Het autorijden geeft haar een gevoel van vrijheid, een gevoel dat ze kan gaan en staan waar zij wil. Hoe kan ik haar dat nou ontzeggen? Misschien maar eens aan de huisarts vragen.