We zitten aan een grote witte tafel in een klein geluiddicht kamertje bij de audicien. Mijn moeder en ik aan de ene kant en de audicien aan de andere kant. De audicien doet me denken aan een typetje uit van Kooten en de Bie. De Bie als stijve, lange, magere vrouw met een grof gezicht. Ze heeft kort stekelig haar en een rond brilletje op haar puntige neus. Ze draagt een okergeel geruite mannen-broek met daarop een geel gestreept overhemd. Ze heeft haar lange benen gekruist onder het bureau. Ik zie lange beige sokken en gezondheidsschoenen met veters. Ze smakt een beetje als ze praat. Het irriteert me, maar wat me vooral irriteert is dat ze over het hoofd van mijn moeder met mij óver mijn moeder praat. Ze doet of ze heel geduldig is maar eigenlijk heeft ze een beetje haast. Het verbaast mij dat iemand die de hele dag oudere mensen over de vloer krijgt eigenlijk niet zo goed met die doelgroep om kan gaan. Mijn moeder kijkt mij ondeugend aan. Ik krijg de neiging om ‘gedraag je!’ te zeggen.
‘Mag ik even uw gehoorapparaat, mevrouw?’
‘Sorry?’
‘Uw gehoorapparaat.’
Ik tik het oor van mijn moeder zachtjes aan en terwijl ik : ‘Even uitdoen, mam,’ zeg, doe ik het voor.
Ze haalt het gehoorapparaat uit haar oor en overhandigt het aan de audicien die het vervolgens naast haar eigen oor houdt om te horen of hij het doet. Normaal gesproken gaat het ding dan meteen rondzingen, maar dat doet hij deze keer niet. Ze opent het batterijvakje. Geen batterij te bekennen.
‘Tja, dan wordt het lastig he?,’ zegt de mevrouw geïrriteerd. ‘Zo hoort je moeder natuurlijk niks. Je moeder moet iedere dag checken of de batterijen het doen en ze vervangen als ze leeg zijn.’
Mijn moeder kijkt onschuldig voor zich uit.
De batterijen van een gehoorapparaat zijn nog kleiner dan een punaise. Het vervangen van zo’n batterij is een priegelig werkje. Ik zie het mijn moeder niet doen. Bovendien vergeet ze het apparaat vaak ’s nachts uit te doen en dan is de batterij de volgende dag alweer leeg. Ik zal met de thuiszorg overleggen of zij het iedere dag kunnen controleren.
‘Dan gaan we nu een uitgebreid onderzoek doen om te kijken of het gehoor achteruit is gegaan. De laatste keer dat we dat hebben gedaan is een jaar geleden. Heeft u zelf het gevoel dat het gehoor erg achteruit is gegaan, mevrouw?’
‘Hé?’
‘Hoort u minder?’
‘O ja, vreselijk. Ik kan niets horen. Zo met één gaat het.’
‘Ze bedoelt één op één gaat wel,’ vul ik mijn moeder aan.
‘Grote groepen. Niets. Helemaal niets.’ Ze zwaait met haar handen in de lucht om een soort kruis te maken.
In gezelschap kunt u de gesprekken dus niet meer volgen. Goed, u krijgt zo dadelijk een koptelefoon op. U hoort dan een piep. Elke keer dat u een piep hoort drukt u op deze knop. De piepjes worden steeds zachter.’
Tijdens de piepjestest trekt mijn moeder gekke bekken. Ik krijg er de slappe lach van maar wil haar niet afleiden en draai mijn hoofd de andere kant op. De test gaat goed. Althans, mijn moeder begrijpt wat ze moet doen. Het is wel duidelijk dat ze bij de hoge tonen moet afhaken.
‘Dan ga ik nu woorden opzeggen en die mag u gaan herhalen. Het zijn allemaal woorden van één lettergreep.’ De mevrouw draait haar rug naar ons toe en spreekt de woorden in een microfoontje in die in verbinding staat met mijn moeders koptelefoon.
Mijn moeder kijkt mij vragend aan.
‘Herhalen wat je hoort mam. Repeat!’
‘Het is niet de bedoeling dat u tijdens de test tegen uw moeder praat.’
Ik voel mij een beetje gestraft en zeg dan beteuterd: ‘Nee, dat begrijp ik.’
De mevrouw begint: ‘Soep’
Mijn moeder: ‘Soep’
‘Poot’
‘Poot’
‘Piep’
‘Piep’
Het lijkt wel een pingpongwedstrijd. Maar dan ineens:
‘Ben’
‘Pen’
‘Geef’
Mij moeder aarzelt en zegt dan: ‘Geel’
‘Tong’
‘Ton?,’ vraagt mijn moeder onzeker.
‘Zoem’
‘Zoen!,’ weet ze zeker. Ik probeer mijn gegrinnik te onderdrukken.
‘Bof’
‘Lof?’
‘Kop’
‘Kont?,’ zegt mijn moeder verbaasd.
Mijn lach die ik de hele tijd probeer te onderdrukken schiet plotseling omhoog als een hik. De mevrouw gaat onverstoorbaar verder en ik besluit dat ik beter niet naar mijn moeder kan kijken. Als het onderzoek klaar is haasten we ons de winkel uit. Pas als we plaats nemen in de auto durf ik mijn moeder weer aan te kijken. Ze kijkt me met hele stoute oogjes aan en zegt: ‘Dat was een lieve vrouw.’ Dan proesten we het allebei uit van de lach.