Voor de derde keer deze week rijd ik binnen een half uur over de A9 naar mijn moeder. Ik parkeer de auto en loop linksom het huis naar de voordeur. Ik zie dat de poort openstaat en hoor geklop. Mijn ogen lichten op als ik mijn kleine moeder bezig zie. Ze tikt fanatiek met haar bezem de herfstblaadjes in de vuilnisbak. Haar wangen zijn lichtroze en ze draagt een veel te wijde blauwe Burberry trenchcoat, gekocht op een van haar vele reisjes naar haar moederland, inmiddels vele jaren geleden alweer. Als ze mij aan ziet komen verschijnt er meteen een twinkeling in haar ogen.
‘Kan ik je helpen mam?’
‘Let’s make some coffee. Ik moet even stoppen. Even koffiedrinken.’
Mijn Engelse moeder heeft mijn hele leven, naast het Nederlands, Engels met mij gesproken. Als jong meisje had ik dat nooit door. Pas toen vriendinnen van mij zeiden dat mijn moeder zo’n Engels accent heeft en dat ze haar soms niet konden verstaan, werd ik daarop gewezen. Maar nog steeds registreer ik het niet als ze van de ene naar de andere taal schakelt.
We lopen samen naar binnen en ik vul de waterkoker om een traditionele filterkoffie te zetten. Mijn moeder trekt haar jas uit en valt meteen met de deur in huis: ‘Denk je echt dat papa dood is?’ Ik val bijna achterover van verbazing en begin zenuwachtig te lachen. ‘Hoe bedoel je mam? Tuurlijk is hij dood!’ Maar gisteren heeft hij de hele dag op de bank gelegen. Hij zei niets en toen de thuiszorg kwam was hij ineens weer naar boven.’ Mijn moeder gebaart mij om haar te volgen. Met bonzend hart loop ik achter haar de trap op. We lopen de slaapkamer in en ze neemt me mee aan de hand naar de kant van het bed waar mijn vader altijd lag.
‘Nou, Jopie,’ zegt ze. Ik kijk haar aan en schiet in de lach. Ze lacht echter niet terug en begint te gebaren: ‘Kijk, dat kussen had ik eerst zo neergelegd en nu ligt het zo. Dat gaat toch niet vanzelf aan de wandel? Geloof je mij niet?’
Er volgt een onsamenhangend verhaal. Ik probeer haar gerust te stellen: ‘Mam, het is heel goed mogelijk dat je papa soms nog ziet. Jullie zijn meer dan 60 jaar samen geweest. Die sterke band die jullie hadden, die verbinding is nog niet verbroken. Dat zet je ook niet zomaar uit. Maar jij bent de enige die hem ziet. Anderen zien hem niet.’
Ik stel me voor dat dit verdriet van mijn moeder vergelijkbaar moet zijn met fantoompijn, pijn aan een lichaamsdeel dat er niet meer is. Ze herinnert zich alles nog van toen het lichaamsdeel er nog was. Haar hersenen moeten zich als het ware opnieuw gaan rangschikken om dat verloren deel op te vangen maar kunnen dat niet of niet meteen.
‘Ik praat met hem hoor. Iedere ochtend als ik wakker word zeg ik: ‘Goodmorning Jopie’, maar hij zegt niets terug. Helemaal niets. Hij slaapt alleen maar, wil niks eten of drinken. Elke dag praat ik met hem en houd ik zijn hand vast.’
Ontroerd door dit beeld moet ik slikken. ‘Ach mam. Doet hij ook wel eens zijn ogen open?’
‘Nee, dat nooit!’
‘Misschien moet je tegen papa zeggen dat alles goed met je gaat, dat je het wel redt in je eentje, dat hij zich geen zorgen hoeft te maken en dat hij mag gaan.’
‘Ja, misschien moet ik dat doen.’
Aarzelend voeg ik eraan toe: ‘We kunnen het ook samen doen, als je dat fijn vindt.’ Iets te snel en te enthousiast roept mijn moeder: ‘Ja, kunnen we dat doen?’
Ik heb gelijk spijt van mijn voorstel maar kan daar nu onmogelijk op terugkomen. Dus daar zit ik dan. Op het voeteind van het tweepersoonsbed van mijn ouders. Ik doe net alsof ik mijn vaders voeten vastpak en visualiseer dat zijn hoofd op het kussen ligt. Ik voel mij een beetje belachelijk maar mijn stem is verrassend kalm en stabiel.
‘Pap, luister. Het gaat best wel goed met mama. Ze mist je natuurlijk maar ze doet het gewoon on-ge-loof-lijk goed. Echt heel knap. Wij zijn er natuurlijk om haar te helpen, dus ze staat er niet alleen voor. Ze redt zich wel. Je kunt haar met een gerust hart achterlaten. Doe dat maar. Ga maar.’
Ik kijk op naar mijn moeder die in de hoek van de kamer zit. Haar ogen zijn nat. Dan staat ze op en zegt resoluut: ‘Ok, koffie en dan die afspraak voor mijn gehoor.’